Al vanaf dat ik een klein jochie was is muziek zo ongeveer het belangrijkste in m’n leven geweest. Dat begon met het luisteren naar de distributieradio thuis, waar je kon kiezen uit 5 of 6 radiostations, w.o. Hilversum 1 met een paar muziekprogramma’s voor huisvrouwen en arbeiders. ja ja, zo heette dat toen, in de vroege jaren 60, nog.
De distributieradio verdween en m’n vader kocht een Philips radio en een Erres platenspeler. Dat was een fantastisch ding: groot, donkerbruin gepolitoerd en het was een kast met een deurtje dat je opendraaide om de platenspeler tevoorschijn te laten komen. Het element had een dubbele kop met een draaiknopje aan de voorkant. Een kant was voor 33 en 45 toeren plaatjes, de andere kant voor 78 toeren platen van bakeliet, die toen ook nog werden gemaakt en gedraaid. Onze voorkamer was in die tijd gevuld met een rookstoel die naast de kolenkachel (later gaskachel) stond, een dressoir, een salontafeltje, een klein theemeubeltje met glazen deurtjes en een paar gemakkelijke stoelen, maar het meest opvallende was een door m’n vader gemaakt meubel voor de radio, de platenspeler en een paar boeken. Niks bijzonders zul je zeggen, maar hij had dat ding geschilderd in primaire kleuren, als een Mondriaan werk. Zelfs de indeling van de vakken in die kast waren als een Mondriaan, maar dan afgestemd op de radio en de platenspeler. Dat realiseerde ik me pas veel later, toen ik interesse begon te krijgen in dit soort zaken. Ik kon uren voor die radio zitten kijken naar de zenderschaal waar de meest exotische plaatsen op stonden, die ik allemaal probeerde op te zoeken om te horen wat voor muziek of andere dingen daar weg kwamen. Het katteoog bewoog dan ook, naar gelang de ontvangst beter of slechter was.
Op de lagere school trok ik op met vriendjes die oudere broers hadden die veel met popmuziek deden en luisterden naar Cliff, Elvis, Bill Haley, Chuck Berry, Fats Domino, enz. Ik bracht daar uren door. Zoveel, dat ik meestal te laat thuiskwam en op m’n donder kreeg omdat ze weer naar me hadden lopen zoeken.
Ik haalde in m’n lagere schooltijd vaak oude kranten op bij mensen en bracht die naar de lompenboer, want dat was een leuke manier om aan geld te komen. Bijna elke cent die ik zo ophaalde, of op een andere manier verdiende, rapportgeld en zo, werd besteed aan boeken en aan muziek, maar er moesten keuzes gemaakt worden, dus ik kreeg na lang zeuren een abonnement op de bibliotheek en kon alles besteden aan plaatjes en muziekbladen.
De eerste 45 toerenplaat die ik kocht was Come On / Tell Me van The Rolling Stones, in 1964, toen ik 9 jaar oud was. Ik mocht hem niet draaien op de pickup van m’n pa. Sterker nog, ik mocht helemaal niet aan de radio of pickup komen! Ik moest dus altijd wachten tot hij naar z’n werk was of op stap, en m’n moeder boodschappen deed of koffie dronk bij de buren. Ik kon dan ook de twee Engelse plaatjes draaien die hij had maar nooit zelf draaide, want “daat verrekte kabaal”… Het ging om Buddy Holly en Billy Vaughn…
Ik kreeg via de oudere broers van m’n vriendje in de gaten dat er radiozenders waren die alleen maar “populaire” muziek uitzonden, dus die zocht ik ook op op de Philips in de woonkamer. Dat was geen succes, want ik kreeg acuut weer op m’n donder omdat ik was vergeten de radio weer op Hilversum 1 te zetten. Ik had bij m’n platenwinkel, Beekamp aan de Schutstraat (waar ze me inmiddels kenden en hadden beloofd dat ze niks tegen m’n ouders zouden zeggen) gezien dat er kleine radiootjes bestonden die op batterijen werkten en waar je met zo’n klein, wit oortelefoontje aan een draadje kon luisteren naar Radio Luxemburg en als het weer goed was, ook naar Radio Veronica. Dat betekende nog meer geld proberen te verdienen. Eerst 10 gulden om het radiootje te kunnen kopen, daarna voor de batterijen, want ik luisterde elke avond tot diep in de nacht met m’n kop onder de dekens naar dat ding, terwijl ik met een zaklantaarn met zo’n Witte Kat batterij boeken zat te lezen die ik leende van de volwassenen afdeling van de bibliotheek. Die afdeling was niet voor kinderen, tenzij met toestemming van ouders. De toestemmings-handtekening had ik vervalst….! M’n ouders zouden het nooit goed gevonden hebben.
De Muziek Express mocht ik kopen en de foto’s van de artiesten op de muur plakken. Dat deed ik dus en dat vond ik prachtig, maar er bestond ook een blad dat Aloha heette en dat was een stuk interessanter dan Muziek Express. (Muziek Parade kocht ik niet, dat was voor meisjes. daar stond Cliff Richard in en zo.) Aloha had ik een keer gekocht en laten slingeren en ik kreeg acuut een verbod om het ooit weer te kopen, want de vunzigheid die daar instond, dat was me wat. Tot op de dag van vandaag weet ik niet wat er vunzig was, maar m’n ouders hadden een heel weird idee over vunzigheid. Dat was het moment dat ik een opbergplaatsje op zolder maakte waar ik alles kon verstoppen dat m’n ouders, broertje en zusjes niet mochten zien. Over die zolder kom ik later nog te spreken! Ik kwam er later pas achter waar dat maffe idee over vunzigheid wegkwam, maar dat is ook voor een andere blog.
Waar ik inmiddels wel achter was, was dat muziek een “safe haven” was voor me. Ik kon me verschuilen in de muziek (en in de boeken die ik las) als ik verdrietig was, en dat was ik vaak, maar ook als ik blij was. Muziek was er om me op te vrolijken, om bij weg te dromen, om in m’n eentje op m’n met m’n broertje gedeelde slaapkamer op te dansen, maar ook om te doen alsof ik diskjockey was, m’n grote droom. De zwabber was m’n microfoon, ik had een soort van drive-in show avant la lettre gemaakt van hardboard en kapotte platenspelers, kortom, ik zat in een studio en was de beste diskjockey ter wereld! En dat met 2 oortelefoontjes in, die verbonden waren aan een klein transistor radiootje van 10 gulden dat batterijen vrat. Soms ging ik er zo in op dat ik vergat of niet in de gaten had dat m’n ouders thuiskwamen en dat betekende dan weer dat ik of op m’n flikker kreeg, of voor lul werd gezet.
Ik heb veel tijd doorgebracht onder m’n dekens toen ik jong was….